Meer dan alleen dat balletje (5)

Carli Driessen (My Boilie) - Meer dan alleen dat balletje 5

In zijn column ‘Meer dan alleen dat balletje‘ vertelt Carli Driessen van MyBoilie over zijn (eigenzinnige) visie op aas. Hij gaat uitgebreid in op de eigenschappen van boilies en de verschillende ingrediënten die hierin verwerkt kunnen worden. Daarnaast legt hij de behoeften van de de karpers uit aan de hand van praktijkvoorbeelden en ervaringen. Als aas je interesseert mag je deze column niet missen! Vorige aflevering gemist? Je leest hem hier.

 

Advertentie:

  



Het GDZ-virus

Ik denk dat ik met redelijke zekerheid kan stellen dat velen onder ons een voorkeur hebben voor het vangen van grote karpers… toch?! We zijn er op z’n minst gevoelig voor. Niet iedereen in dezelfde mate, maar niemand is echt ongevoelig. Er zijn wel vissers bij wie een bijzonder schubbenpatroon, kleur of “tone” de honger naar kilo’s ontstijgen, maar toch… die zucht naar groter, dikker, zwaarder is besmettelijk. En sommige vissers zijn zodanig “geïnfecteerd” dat zij er hun levenswerk van maken om die “grootste” aan de vinnen te komen of betalen serieus geld voor een kans op zo’n bakbeest. In dit spectrum van “verslaafden” loopt ook de “target-visser” rond en al moet ik toegegeven dat niet alle targets gaan over de grootste vissen… veel doen dat wel. 

Het is een bijzonder type mens denk ik, zo’n target-visser. Met een neus voor hoe en waar die ene vis gestrikt kan worden. Al zal een gezonde dosis kennis van het water, het weer en de vissen ook behoren tot zijn instrumentarium. Net als het maken van uren, het hebben van doorzettingsvermogen, jagersinstinct, wat mazzel en wellicht het juiste aas. En je voelt hem al aankomen, mijn aandacht trekt vooral naar dat laatste. Aas, speciaal voor grote exemplaren, is een controversieel onderwerp. Er zijn nogal wat discussies en ideologieën, doch geen wetenschappelijk bewijs.

Carli Driessen (My Boilie) - Meer dan alleen dat balletje 5-2
De magie van een ‘personal best’

Ook meer algemene vraagstukken als: “scoren hier boilies beter dan partikels?” zijn geen gelopen koers. Niet waar het die “grootste vangen” betreft. Er bestaan simpelweg te veel succesverhalen in beide kampen. En eerlijk gezegd denk ik ook niet dat er zoiets als “de beste formule” bestaat. Net als bij andere vraagstukken is ook hier de context sturend en aas variabel. Dat wil echter niet zeggen dat er geen middelen zijn om die kans op een grotere vis wat op te schroeven… hier volgen een 5-tal bespiegelingen:

(10.A) Grote vissen hebben meer (bio)massa… (metabolisme)

Te beginnen met wat ons het meeste opvalt bij grote vissen en dat is dat zij meer massa met zich meetorsen dan kleine vissen. Een open deur natuurlijk, maar toch. In goede omstandigheden groeien karpers in zo’n 15 jaar naar hun maximale lengte. Daarna stopt het en worden ze voornamelijk nog dikker. Niet elke vis volgt daarbij eenzelfde (groei)patroon. Deze is afhankelijk van factoren als: de waterkwaliteit, de grootte van de “vijver”, de voedselvoorraad, het bestand, het type karper (ras), aanleg van het individu, enzovoort. Tezamen kan dit leiden tot een geleidelijk uitdijen van de vis. In sommige gevallen tot wat wij liefkozend een “biggetje” noemen. Mijn punt is dat deze toename in (bio)massa gek genoeg effect heeft op het eetgedrag van de vis. Of meer specifiek, de werking van de spijsvertering.

Een korte toelichting: 

De stofwisseling (metabolisme) van de karper en daarmee de opname van voedsel, is afhankelijk van meerdere factoren. De meest bekende is die van de temperatuur. Naarmate de temperatuur van het water daalt, daalt ook de snelheid van de spijsvertering. Zo vraagt een enkele passage door de darm bij 10°C tussen de 14-19 uur, terwijl dit bij 25°C maar 5-7 uur is. Een ingrijpend verschil dus, dat geldt voor elke vis. Analoog aan die temperatuur is óók de voederfrequentie en het zuurstofgehalte in het water van invloed. Die eerste omdat enzymen, die het verteringsproces in de bek en darm op gang helpen, afhankelijk zijn van deze frequentie. Die tweede omdat bij meer zuurstofopname ook de snelheid van de spijsvertering toeneemt. Zei het tot een bepaald optimum. En juist bij deze zuurstofopname bestaat er een bijzondere relatie met het gewicht van de vis. Deze wordt (bij 23°C) als volgt in formule uitgedrukt:

Q = 1.23 × w 0.80 (“Q” = de zuurstof consumptie van de vis / “w” = het individuele gewicht in grammen)
(bron = Biology and Ecology of Carp / Constanze Pietsch, Philipp Hirsch)

Deze formule geeft aan dat kleine vissen een (relatief) hogere zuurstofbehoefte (per massa-eenheid) hebben dan grote vissen (een 2x zo zware vis consumeert minder dan 2x zoveel zuurstof). En omdat de snelheid van de spijsvertering toeneemt bij opname van meer zuurstof, ligt het metabolisme bij kleinere karpers dus hoger dan bij grote karpers… 

Carli Driessen (My Boilie) - Meer dan alleen dat balletje 5-3
Een mooi “biggetje”

(10.B) Kleine vissen moeten nog groeien… (voedingsbalans)

Karpers met veel massa hebben dus een lager metabolisme dan karpers met weinig massa. Het kost grote karpers dus verhoudingsgewijs meer tijd om voedsel te verteren. Iets om te onthouden. Maar dit is niet het enige verschil tussen klein en groot… of jong en oud. Een ander punt is dat kleine karpers nog moeten groeien, terwijl de ouderen op een bepaalde leeftijd hun maximum bereikt hebben. En net zo als bij massa, speelt de noodzaak tot groeien een rol bij het eetgedrag. Het heeft effect op de onderlinge verhouding van (macro)nutriënten bij het dieet van de vis… de voedingsbalans. 

Grof gezegd zijn eiwitten nodig om weefsel aan te kunnen maken, te groeien dus… en zorgen de vetten en koolhydraten ervoor dat de vis voldoende energie heeft om dergelijke processen uit te voeren. Natuurlijk liggen de taken behoorlijk complexer, maar het principe klopt. En als die noodzaak om te groeien dus een belangrijke rol speelt bij het dagelijks leven, kan je je voorstellen dat óók met name die eiwitten een belangrijke rol spelen.

Daarom het volgende: In de praktijk (naar opgave kwekerijen) is bij hoge watertemperaturen en voldoende voederfrequentie een eiwitpercentage van 25-30% voldoende voor de oudere karpers, terwijl voor de jongere exemplaren percentages tot 40% worden aanbevolen. (bron = Biology and Ecology of Carp / Constanze Pietsch, Philipp Hirsch)

Met andere woorden, de grote, volgroeide exemplaren hebben vanuit een optimale voedingsbalans, behoefte aan een minder eiwit-rijk aas dan de jonge vissen die nog groeien… 

Carli Driessen (My Boilie) - Meer dan alleen dat balletje 5-4
Aardig op weg al, maar nog flink in de groei

(10.C) Oudere vissen hebben meer “ervaring(en)”… (gedragspatronen)

Als derde gedachte wil ik opperen dat oudere vissen meer (levens)ervaringen met zich meedragen. Ook dit heeft effect op het eetgedrag. Niet dat zij perse “slimmer” zijn, geenszins. Daarvoor ontberen karpers nu eenmaal de “instrumenten” om te leren. Zoals ik in deel 2 van mijn reeks “spinsels” reeds aangaf lijkt hun adaptief vermogen wel op een vorm van “intelligentie”, maar betreft dit eerder een reeks aangeleerde gedragspatronen waarop (complexe) ervaringen feitelijk geen direct effect hebben. Het handelen komt voort uit wat wij “instinct” noemen. Ze zijn het gevolg van aangeboren gedragspatronen waarbij ervaringen intuïtief leiden tot een manier van doen, zonder daadwerkelijk oorzaak en gevolg te doorzien.

Het effect van meer ervaringen is (mogelijk) dat “gedragingen”, als gevolg van dat instinct, zich duidelijker, scherper tonen. Eigenschappen worden uitvergroot, gevoed met dat waar de vis al eeuwen zijn optimum mee zoekt binnen de heilige drie V’s: Voedsel, Voortplanting en Veiligheid. Vanuit dit perspectief is het ook niet gek om te denken dat, bijvoorbeeld ten gunste van dat “Voedsel”, oudere vissen gevoelig(er) worden voor aas dat zo min mogelijk moeite en energie kost. Aas dat in hun eeuwenlange zoektocht naar “veel voor weinig”, makkelijk is te vinden, op te pakken, te kauwen en te verteren.

Carli Driessen (My Boilie) - Meer dan alleen dat balletje 5-5
Na 2 dagen, op een single hook, meters buiten de voerstek!

Het zou ook verklaren waarom oudere (en grotere) vissen doorgaans voorzichtiger azen (“Veiligheid”). Onervaren en energiek werpt de jeugd zich in scholen vaak als eerste op een voerstek, terwijl de grotere, meer solitaire vis voorzichtigheid betracht. De rede waarom het handig kan zijn om je rigje soms net even buiten een voerplek te plaatsen. Alles bij elkaar denk ik dat we kunnen aannemen dat grotere vissen (gemiddeld) wat voorzichtiger zijn in hun aasgedrag, er langer over doen om toe te slaan. Daarbij de drukte mijden van scholen vissen en instinctief makkelijk bereikbaar, zacht en goed verteerbaar aas eerder appreciëren of wellicht zelfs prefereren…

(10.D) Elke vis heeft zo z’n individuele eigenschappen… (preoccupatie)

De volgende gedachte is vrij praktisch. Al staat de karper bekent als alleseter, er is ook consensus over het feit dat er vissen rondzwemmen met een meer individuele voorkeur. Sommige schijn je bijvoorbeeld niet op een boilie te kunnen gevangen, terwijl zij er wel op mais of tijgernootjes uitkomen. Voor anderen geeft de smaak de doorslag, weer anderen lijken kleur-gevoelig. Let wel, een en ander wordt uitsluitend gevoed door ervaringen van derden en dus is de bewijslast mager…

Maar goed, net als dat vissen wel of niet “honkvast” blijken, is het fenomeen “selectief gedrag”, waaronder de voorkeur voor een bepaald type aas, aannemelijk. Zodanig zelfs dat ik durf te stellen dat er sprake kan zijn van een individuele selectie op smaak, kleur, vorm, lokatie of zelfs moment. Verhalen zat. Terugkomend dan op die grote vis, hebben ook zij mogelijk een eigen voorkeur ontwikkeld. En wellicht nog sterker dan die jongeling. Een eigen patroon in eetgewoonten, een eigen (hand)tekening zo je wilt. Dus als je weet waarop “jouw vis” gevangen wordt, waar en met welk aas, dan ben je op de goede weg. Gewoon maar rondvragen dus…

(10.E) Grote vissen hebben meer maat… (fysieke eigenschappen)

Als laatste wederom een simpele gedachte, al is het wezenlijk om je te realiseren dat grotere vissen meer maat hebben. Een grotere bek bijvoorbeeld met meer ruimte om voedsel op te zuigen. Al moet direct gezegd dat de wetmatigheden die we claimen als gevolg van dergelijke fysieke eigenschappen in de praktijk vaak worden geschonden. Je zult niet de laatste zijn die een “schoepie” trekt op 2x 24 mm. Toch denk ik dat dit de uitzonderingen zijn die de regel bevestigen. Ik wil daarbij twee aspecten noemen die wellicht interessant zijn om vanuit dit perspectief mee te nemen. De eerste is dus dat vermogen om groter aas te consumeren.

Voor wat inzicht de volgende toelichting: De bek-opening bij karpers wordt geschat op (+/-) 6%-8% van zijn lichaamslengte. De doorlaat naar de keeltanden op max (+/-) 3%-4% van de lichaamslengte. Dus boilies groter dan 60 mm. kunnen door met name de kleinere exemplaren lastig worden opgepakt en boilies rond de 30 mm. zijn minder makkelijk te vermalen. Naar schrijven ligt de voorkeur voor goed werkend aas ergens tussen de 25% – 50% van de mondwijdte. Bij een maximum van 60 mm. betreft dit een diameter tussen de 15 – 30 mm.

Hier kan je dus op inspelen met het formaat van je boilie of het type rig dat je wilt inzetten. Door bijvoorbeeld grotere boilies te kiezen of een langere hair te gebruiken of meer bolies op een rijtje te prikken… Tal van technieken zijn denkbaar. Een tweede gedachte gaat over de lengte van het darmkanaal. Deze betreft grofweg 3x de totale lengte van de vis. En grote vissen zijn nu eenmaal groter en in veel gevallen dus ook langer… zo ook dat “kanaal”. In combinatie met de wetenschap dat het metabolisme van de grotere exemplaren lager ligt dan bij kleine vissen, versterkt dat het vermoeden dan die grote exemplaren meer tijd nodig hebben (en nemen) om hun buik vol te eten. Kortom, wat meer geduld hebben dus.

Ruimte voor een flink stuk aas!

Geen conclusies…

Nu zou ik kunnen afsluiten met een soort samenvatting of conclusie, maar dat is mijns inziens niet zo zinnig. Los van het feit dat “het vissen” nog zoveel andere variabelen kent die van invloed zijn op hoe wij gegevens mogen interpreteren, is er nog een meer fundamentele reden: Alles wat we in theorie bedenken, als een soort van “wetmatigheid”, wordt in de praktijk meedogenloos afgestraft. Niets is zo wispelturig en complex als de natuur waarin wij vissen en zo ook de vis zelf. Het is buitengewoon onverstandig om die wispelturigheid te willen vangen in vaste wetten. 

Dat betekent echter niet dat het ook onzinnig is om over die “wetmatigheden” na te denken… zeker niet! Je hebt kennis nodig als referentie om ervaringen in de praktijk te kunnen interpreteren. Je moet alleen niet verstrikt te raken in je eigen denkbeelden als de situatie anders uitwijst. Trek dus je eigen conclusies aan de hand van jouw eigen ervaringen. Hang niet te veel aan vaste theorieën, maar leer hun symptomen herkennen in jouw eigen praktijk! 

Lees verder in deel 6 van “Meer dan alleen dat balletje”.

 

Advertentie:

 



Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *